1.Handel en Nijverheid.
Herbergen dienden dikwijls als pleisterplaatsen voor de overlandpost waarmee zowel brieven en geldzendingen als pakjes, kastjes met koopwaar, en passagiers werden vervoerd. Menige herberg heeft een naam gedragen die aan Kleef herinnerde, bij voorbeeld De Zwaneburcht, Het Kleefse Veer. Het bekendst gebleven is de meer dan eens voorkomende naam: De Poort van Kleef. Deze naam kan als symbool dienen voor een bijzonder aspect van het Kleefse Land.
De westelijke invloed op het voormalige hertogdom Kleef is groot en langdurig is geweest. Regionaal waren families verzwagerd en strekte grondbezit zich over de grens uit, naar weerskanten. De economische invloed van Holland en Utrecht was groot, vooral op het terrein van de handel, maar ook in de ontplooiing van de nijverheid. Tal van Nederlandse koopluifabrikanten (eigenlijk: “fabriqueur’s”, dat zijn bezitters van werkplaatsen met eenvoudige mechanisatie) investeerden in het Land van Kleef en het overige Neder-Rijnse gebied.
Maar door de Poort van Kleef stroomde niet alleen handel, nijverheid en de Nederlandse taal naar binnen. Er was tegelijk een tegengestelde stroom. Het was geen eenrichtingsverkeer. Natuurlijk kwamen over de Neder-Rijn en de landwegen handelsgoederen de Republiek binnen. Sommige hiervan waren in het Kleefse en Neder-Rijnse vervaardigd met steun van Nederlands kapitaal, maar de meeste handelsgoederen kwamen via de aloude stapelstad Keulen uit verder oostelijk gelegen gebieden. De vele tollen in het Kleefse Land vroegen hiervan schatting.
Overigens gaat de Rijnhandel aan Kleef voorbij. Eeuwen lang echter heeft het Land van Kleef een belangrijk doorgangsgebied gevormd voor migranten, trekkers, “Wanderer”. Zij stroomden in het oosten dit gebied binnen. Sommigen vonden er tijdelijk of voorgoed arbeid in de verspreide, meest kleine nijverheid, die veelal voor het westen werkte. Velen verlieten weer Het Kleefse Land’: over de westgrens. Kleef vormde een poortgebouw, bestaande uit een oost- en een westpoort, met ertussen een plein waar men zich tijdelijk kon ophouden, wanneer men uit het oosten was gekomen. Bovendien trokken Kleefse bewoners zelf weg, ook al naar het westen. Dit westen betekende voor hen vooral: de Republiek die hun al vertrouwd was, in taal, handels- en nijverheidscontacten en in cultuur, alsook dikwijls in godsdienstige opvattingen.
2. Personennamen afgeleid van Duitse namen.
Door de open poortdeuren van Kleef zijn eeuwen lang emigranten de Republiek binnengetrokken. Deze trek heeft zich tot ver in de negentiende eeuw voortgezet, wanneer vooral winkeliers en kleine fabrikanten zich vestigden in het Nederlandse koninkrijk. Zij hebben het dikwijls – zowel in de industrie als in de handeldrijvende middenstand – ver gebracht. Juist in de belangrijkste winkelstraten van de Randstad hebben deze en andere winkeliers van Duitse afkomst talrijke winkelzaken gedreven die hoog stonden aangeschreven. Tal van personennamen, afgeleid van Duitse – in dit geval van Kleefse – plaatsnamen hebben hieraan tot in onze tijd herinnerd. Nu een groot gedeelte van de betere middenstand zich thans terugtrekt uit deze bedrijven o.a. doordat er een andere verkoopstructuur aan het ontstaan is, zal het dubbel nuttig zijn hieraan te herinneren.
Namen als Van Doesburg (indien Duisburg betekenend), Van Elten, Van Kleef, Van Wezel, Holthuizen, Van Kalkeren, Kranenburg, Van Meurs, Van Zanten, Homberg, Essen, Van Orsouw, Van Heesveld, Van Husen, Couwenkerk, Van Gogh, IJselberg, Van Kreveld e.a. kunnen herinneren aan Kleefse en overigens Neder-Rijnse herkomst. Van andere namen blijkt de Kleefse herkomst door genealogisch onderzoek. Voor de Van der Loo’s bijvoorbeeld konden lange lijsten worden opgesteld: uit de omgeving van de Kleefse stad Goch zijn in 85 jaren (van 1584 tot1669) 682 vrouwen en mannen met deze (plaats-)naam geëmigreerd naar Haarlem, centrum voor linnennijverheid en blekerijen. Dit is een jaargemiddelde van acht personen.
Vooral in de laatste kwarteeuw echter heeft zich naast het genealogisch onderzoek een algemener historisch bevolkingsonderzoek ontwikkeld. Het tracht historische tabellen op te stellen van cijfermatige gegevens betreffende allerlei categorieën: immigranten, nieuwe burgers, geboorten, huwelijken, aantallen overledenen, kerkelijken, aantallen studenten, professoren, wevers, dienstboden, voerlui, smeden, militairen enz. juist dit kwantitatieve onderzoek leert ons veel over de emigratie uit Kleef, evenals uit andere Duitse gebieden: bij voorbeeld Westfalen, Neder-Saksen, het Rijnland en zelfs Hessen, alsook de vele kleine Nassause gebieden.
3. Burgerrechten.
In de regel kwamen de mannen en vrouwen ongetrouwd het land binnen. Werkte men, onderweg naar de zeeprovincies, een seizoen of enige jaren, dan was er wel van trouwen sprake. Toch arriveerde men meestal nog zonder kind in Amsterdam, de stad die iedereen vrij toeliet; of bij de andere Hollandse steden, waar men niet zonder meer een toelating verstrekte. Uit archiefonderzoek her en der blijkt, dat van vele huwelijkspartners beide immigranten waren. Echter blijkt er ook, dat dikwijls een Nederlandse burgerdochter werd getrouwd. Dit verschafte dan het burgerrecht aan de man. Vele van dergelijke gevallen staan geregistreerd in de burgerboeken van bij voorbeeld Utrecht (stad), Delft, Rotterdam en Den Haag. Vanzelfsprekend niet in Amsterdam, wat toelating betreft. Aldaar zijn echter de kerkelijke en de stadhuishuwelijken die meer inzicht geven.
Velen trokken later weer weg, want ook Amsterdam vormde een migratiepoort. Omdat men vrij Amsterdam mocht binnenkomen, was het voordelig om via deze route zich vervolgens elders in de Republiek te vestigen. Bovendien had de Amsterdamse koopmansstand behoefte aan personeel buiten Amsterdam: op de landhuizen, en langs wateren waar zij verkeersnijverheid hadden opgericht, d.i. een veelvertakte vorm van nijverheid, die berust op de veredeling van uit de gehele wereld ingevoerde grondstoffen: ruwe rietsuiker, tabak, verfgrondstoffen, katoen, pijp-aarde, traan, ruw ijzer en koper, huiden, wol, hout, oliezaden, ruw zout, specerijen, cichorei, salpeter, potas enz. Overal bevonden zich bedrijfjes: voor zeepbereiding, het konfijten van vruchten, de bereiding van cacao tot chocolade, de vervaardiging van zeildoek, meubilair, papier, boeken (vooral echter in de stad Amsterdam zelf), glas, tegels, het bedrukken van katoen, het bereiden van zijde en fluweel, alsook van medicijnen en parfumerieën.
De Amsterdamse nijverheid was groot, zeer veelzijdig, en lag uitgebreid over een groot gedeelte van de Republiek in de Zaanstreek, langs de Oude Rijn in westelijk Utrecht en Zuid-Holland, in Overijsel (IJsselstreek en Twente), en in Noord-Brabant, Friesland en Groningen.
Andere steden in het westen en midden van de Republiek kenden niet deze sterke bloei. Rotterdam ging gestaag in bevolkingsaantal vooruit, maar bleef in omvang ver achter Amsterdam. Schiedam ging een bloeitijd tegemoet, die zelfs in de Franse tijd voortduurde. Den Haag en Delft wisten ongeveer hun omvang te behouden.
Burgerrecht kon uit handelsoogpunt worden gezocht. Bovendien was er te Delft een Kamer van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Het gebouw hiervan vormt nog altijd een sieraad van de klassiek geworden binnenstad.
Behalve deze Klevenaren waren vele Duitse immigranten juist doorheen Kleef tot aan en tenslotte in Delft getrokken. Zij konden van ver weg zijn gekomen, en langs een omweg tot in Delft zijn geraakt.
Uit de stad Breslau kwam een Delftse immigrant via Amsterdam, dat druk handel dreef in Silezisch linnen.
Het echtpaar Bulling uit Zurich in Zwitserland kwam via Amsterdam en Den Haag naar Delft.
Zo ligt het voor de hand, dat niet alle Klevenaren te Delft linea recta naar deze stad zijn gereisd: men zwierf rond op de ruim verspreide Nederlandse arbeidsmarkt. Verder had men iets van de latere Amerikaanse houding: men pakte alle werk aan, ook zulk, waarvoor men zich in de Duitse geboorteplaats zou hebben geschaamd, b.v. omdat men een gildediploma bezat. Maar wel keek men intussen uit naar verbetering van de eigen arbeidspositie.
In Rotterdam hoefde slechts een van de huwelijkspartners het burgerrecht te bezitten of te verkrijgen. Overleed deze, dan moest de achterblijvende alsnog het burgerrecht aanvragen. Dit was tot een formaliteit geworden, maar bood gelegenheid om te onderzoeken of er middelen van bestaan waren overgebleven.
Er is nog Kleefs materiaal dat aantoont, dat heel wat families een zoon of dochter in de Republiek hadden, waarvoor bij huwelijk de kerkelijke toestemming uit het Kleefse moest komen, of waarvoor erfenisregelingen moesten worden getroffen. Maar het verslag van wat Amersfoort, Utrecht, Nijmegen, de Betuwe, Delft, Den Haag en Rotterdam zoal aan sporen hebben nagelaten wat de Kleefse immigratie betreft, lijkt voldoende instructief. Het illustreert, dat het Land van Kleef vele emigranten naar Nederland heeft gekend.
Bovendien vormde het een doorgangsgebied. Het voormalige Kleefse hertogdom heeft voor de Nederlandse immigratie inderdaad een ruim poortgebouw gevormd, waardoorheen heel wat krachten zijn toegevoegd aan de Nederlandse samenleving die qua taal, cultuur en economie krachtdadig genoeg was om de immigrerende krachten te assimileren. Juist hierdoor heeft het Nederlandse volk (althans in het westen) in het algemeen geheel vergeten, dat er onder hen tal van mensen wonen, die afstammen van immigranten uit dit Neder-Rijnse gebied. Indien men zich dit enigszins bewust wordt, kan er een voedingsbodem ontstaan voor hedendaagse belangstelling voor “Kleefse Oudheden én Nieuwheden”.
Bron: Adriaan E. van Puffelen (geen direct familielid).